Waarneming en verbeeldingskracht
Na de voorstelling
Start het kringgesprek
Doelgroep: 6+ (stap 1 en 2); 8+ (stap 1, 2 en 3)
Opzet en toelichting
In dit kringgesprek onderzoeken de leerlingen hoe we kijken: met onze ogen, met ons hoofd of met ons hart. Waarnemen doen we met de ogen, maar in ons hoofd vullen we vaak aan wat we zien. Dat is de kracht van de verbeelding: we zien vanzelf dingen voor ons die er niet zijn. Als we ‘kijken met ons hart’ stellen we ons open voor wat er zou kunnen zijn en laten we emoties en verlangens een rol spelen.
Start
Dit kringgesprek bestaat uit drie waarnemingsoefeningen, gevolgd door een aantal onderzoekende vragen. Leg daarvoor ongezien een aantal voorwerpen onder een doek of kleed op een tafel midden in de kring.
Stap 1: Kijken met je ogen
In deze eerste waarnemingsoefening gaat het erom alleen te benoemen wat daadwerkelijk zichtbaar is op tafel. Dat is een uitdaging, omdat de leerlingen waarschijnlijk willen bedenken of raden wat er onder het kleed ligt. Stel de kinderen de volgende vraag:
- Wat zie je op tafel liggen? Probeer heel goed te kijken en precies te vertellen wat je met je ogen ziet.
Stap 2: Kijken met je hoofd
In de volgende waarnemingsoefening bedenken de leerlingen op basis van hun waarnemingen wat op tafel ligt maar niet zichtbaar is. Stel de kinderen de volgende vraag:
- Wat dènk je dat er op tafel ligt? Kijk nog eens goed naar de vormen onder de doek. Wat zou het kunnen zijn? Zie je het voor je?
Denk samen na over wat je ziet en wat je denkt dat je ziet, aan de hand van de volgende vragen.
- Is er een verschil tussen wat je ziet en wat je denkt dat je ziet? Hoe kan dat?
- Hoe kan het dat je in je hoofd dingen of plaatjes ziet, die je met je ogen niet ziet?
- Waar komen de plaatjes in je hoofd vandaan?
- Heeft iedereen dezelfde plaatjes in haar of zijn hoofd?
- Als je ergens naar kijkt, kijk je dan meer met je ogen of meer met je gedachten?
Waarom denk je dat?
Stap 3: Kijken met je hart
In de laatste waarnemingsoefening verwoorden de leerlingen wat ze op basis van hun waarnemingen verlangen. Stel de kinderen de volgende vraag:
- Kijk nog eens goed naar wat er op tafel ligt. Wat zou je willen of wensen dat het is?
Denk samen na over wat je ziet en wat je wilt zien, aan de hand van de volgende vragen:
- Zie je soms vooral de dingen die je graag zou willen zien? Kun je een voorbeeld bedenken?
- Zie je ook weleens dingen voor je, die je liever niet wilt zien? Hoe kan dat?
- Bepalen je gevoelens hoe je naar iets kijkt? Kun je dat uitleggen?
Informatie voor de leerkracht
In een onderzoekend gesprek leren de kinderen van elkaar – van elkaars ervaringen, ideeën en verwondering.
De leerkracht is gespreksleider en faciliteert het gesprek door vragen te stellen en een veilige, respectvolle dialoog te waarborgen.
Een paar tips:
Spreek af dat de kinderen mogen vertellen wat zij denken, weten en voelen, en dat alle antwoorden altijd goed zijn;
Hanteer enkele gespreksregels zoals ‘Steek je hand op als je iets wilt vertellen’ en ‘Als een ander praat, luister je stil en aandachtig’;
Laat je eigen mening en kennis buiten het gesprek. Luister zonder oordeel naar de kinderen en waardeer hun ideeën (ook als ze anders zijn dan je verwacht).