Knutsel je eigen object. Wat zou het zeggen?
Deze opdracht stimuleert kinderen in hun creativiteit en in het zich verplaatsen en inleven in het perspectief van ‘een ander’. Daarbij reflecteren kinderen op de betekenis en impact van objecten (spullen) in hun eigen dagelijkse leven op een speelse manier.
Maken
Stel als leerkracht de volgende inleidende vragen aan de leerlingen:
- Welke spullen (objecten) zijn belangrijk voor jou in huis?
- Wat zouden ze zeggen als ze konden praten?
- Geef voorbeelden zoals: een beker; die klaagt dat hij altijd wordt omgestoten, of een computer die trots is dat ie alle informatie voor je kan opzoeken.
Knutselactiviteit instructie docent:
- Geef de leerlingen de volgende instructie: kies en bedenk een voorwerp dat je gaat knutselen. Maak een eigen “object” met alle materialen die in het lokaal zijn, zoals papier, karton, eierdoosjes (?), papier, stiften, lijm en gerecyclede materialen.
- Als het voorwerp af is: instrueer de leerlingen een zin te bedenken en laat ze deze zin schrijven op een kaartje / stukje papier en bij het gemaakte voorwerp plakken. De zin die de leerlingen opschrijven zou het voorwerp dat is gemaakt kunnen uitspreken als het echt zou leven. Geef voorbeelden van objecten die je zou kunnen maken met een bijpassende zin:
– Een springtouw: “Laat me niet in de knoop raken, ik wil springen!
– Een horloge: “Je kijkt altijd naar mij, maar heb je echt tijd voor mij?
Afsluiting knutselactiviteit:
- De kinderen presenteren hun object en spreken hardop voor de klas de zin uit die ze hebben opgeschreven die het object uitspreekt.
- Als leerkracht bespreek je kort met de leerlingen wat deze objecten allemaal zeggen over de rol van spullen in ons leven.